paars

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

 
paars
Uitspraak
Woordafbreking
  • paars
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paars paarsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het paarso

  1. (kleur) diverse kleurschakeringen tussen blauw en rood
    • In de katholieke kerk is paars de kleur van boetedoening en rouw. 
  2. paarse kleurstof
    • Tussen al die verfpotten kan ik het paars niet vinden. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen paars paarser paarst
verbogen paarse paarsere paarste
partitief paars paarsers -

Bijvoeglijk naamwoord

paars

  1. (kleur) met een kleur tussen rood en blauw
    • Op het bal droeg zij een paarse jurk. 
     Om de haverklap stopte ik om de zoete bessen te plukken waardoor mijn handen paars kleurden van hun sap.[2]
  2. (politiek) vertegenwoordigd door zowel als linkse als rechtse partijen
    • Een paars kabinet. 
    • Een paarse regering. 
  3. partitief van de stellende trap van paar
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen