lila

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

 
lila
Uitspraak
Woordafbreking
  • li·la
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans lilas, in de betekenis van ‘lichtblauw paars’ voor het eerst aangetroffen in 1833 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord lila
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

lila

  1. (kleur) lichte tint van paars
     De ronde bergen in de verten kleurden pastelblauw en lila en vormden een mooi contrast met de warme aardse kleuren om mij heen.[4]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen lila
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) de kleur lila hebbend
    • Hij rijdt in een lila auto. 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·la
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur)  lila bn ; licht paars
  2. (spreektaal) gemiddeld
Synoniemen
  1. fliederblau, fliederfarben, fliederfarbig, veilchenblau, veilchenfarben, veilchenfarbig
Antoniemen
  1. blau, rot, gelb, grün
Hyperoniemen
  1. bunt, farbig
Hyponiemen
  1. helllila
Verwante begrippen


Hongaars

stellend vergrotend overtreffend overdreven
lila lilább leglilább legesleglilább

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) paars


Spaans

enkelvoud meervoud
lila lilas

Zelfstandig naamwoord

lila v

  1. (kleur)  lila zn 
  enkelvoud meervoud
mannelijk lila lilas
vrouwelijk lila lilas

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur)  lila bn 


Pools

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur)  lila bn ; licht paars
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • li·la

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur)  lila bn ; licht paars
Verbuiging
  • Onverbogen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

Werkwoord

lila

  1. vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord lít
  2. onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord lít
  3. vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord lít
  4. onzijdig meervoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord lít


Zweeds

Bijvoeglijk naamwoord

lila

  1. (kleur) paars