sneeuwwit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·wit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwwit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het sneeuwwito

  1. (kleur) zo wit als sneeuw
    • Heeft u die ook in het sneeuwwit? 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sneeuwwit sneeuwwitter sneeuwwitst
verbogen sneeuwwitte sneeuwwittere sneeuwwitste
partitief sneeuwwits sneeuwwitters -

Bijvoeglijk naamwoord

sneeuwwit

  1. (kleur), de kleur sneeuwwit hebbend, zo wit als sneeuw
    • Hij rijdt in een sneeuwwitte auto. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be