donkerblauw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • don·ker·blauw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord donkerblauw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het donkerblauwo

  1. (kleur) een donkere variant van de kleur blauw
    • Heeft u die ook in het donkerblauw? 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen donkerblauw donkerblauwer donkerblauwst
verbogen donkerblauwe donkerblauwere donkerblauwste
partitief donkerblauws donkerblauwers -

Bijvoeglijk naamwoord

donkerblauw

  1. (kleur) de kleur donkerblauw hebbend
    • Hij rijdt in een donkerblauwe auto. 
    • Hij droeg een donkerblauw maatpak.  

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be