vrucht
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vrucht
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ooft, ongeboren jong’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrucht | vruchten |
verkleinwoord | vruchtje | vruchtjes |
Zelfstandig naamwoord
vrucht v
- (plantkunde) volgroeid vruchtbeginsel van een boom of plant
- De vruchten van die bomen worden op regelmatige tijdstippen geplukt.
- ongeboren jong van een dier of mens
- De vrouw ziet er niet zwanger uit, maar de vrucht is er wel degelijk.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Spreekwoorden
- aan de vruchten (her)kent men de boom
- hoe iemand is kan men zien aan hoe hij zich gedraagt
- ook de beste boom geeft slechte vruchten
- ook de beste ouders kunnen kinderen hebben die het slechte pad opgaan
- op dezelfde stam groeien verschillende vruchten
- kinderen met dezelfde ouders kunnen toch veel van elkaar verschillen
- verboden vruchten zijn de zoetste
- verboden dingen zijn vaak het aantrekkelijkst
Uitdrukkingen en gezegden
- ergens de vruchten van plukken
- uit iets waar men een tijdlang aan gewerkt heeft zijn voordeel halen
- van de verboden vrucht eten
- iets doen dat niet mag
- zijn vruchten afwerpen
- succesvol zijn
Vertalingen
1. volgroeid vruchtbeginsel
Gangbaarheid
- Het woord vrucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "vrucht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.