pis
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘urine’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1330 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pis | - |
verkleinwoord | pisje | pisjes |
Zelfstandig naamwoord
pis m
- urine
- Hij stond met zijn laars in de pis.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- pisachtig, pisbak, pisbloem, pisbroek, pisbuis, pislucht, pisnicht, pisnijdig, pispot, pissig, pisvloed
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pissen |
pis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pissen
- Ik pis.
- gebiedende wijs van pissen
- Pis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pissen
- Pis je?
Gangbaarheid
- Het woord pis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Frans
Uitspraak
Woordafbreking
- pis
Woordherkomst en -opbouw
- [A] Ontwikkeld uit Oudfrans peiz, piz “borst” (uit Latijn pectus, voor het eerst aangetroffen in 980. [1]
- [B] Ontwikkeld uit Latijn peius, o peior, de vergelijkende trap van malus. [2]
- [C] Spreektaalvorm van puis.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pis | le pis | pis | les pis |
Zelfstandig naamwoord
[A] pis m
- (zoötomie) uier, de melkklier van een melkdier
- (schertsend) vrouwenborst
- (zoötomie) speen
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pis | le pis | pis | les pis |
Zelfstandig naamwoord
[B] pis m
Synoniemen
Bijwoord
[B] pis
- slechter
Bijwoord
[C] pis
- (spreektaal) dan, toch
Voegwoord
[C] pis
- (spreektaal) dan, toen, en
Tussenwerpsel
[B] pis
- (Canada) jammer dan!
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron pis2 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑
Weblink bron pis1 in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
Iers
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | pis | piseanna |
genitief | pise |
Zelfstandig naamwoord
pis v
Turks
Woordafbreking
- pis
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
pis | daha pis | en pis |
Bijvoeglijk naamwoord
pis
Synoniemen
Antoniemen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 3
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Zoötomie in het Frans
- Schertsend in het Frans
- Verouderd in het Frans
- Bijwoord in het Frans
- Spreektaal in het Frans
- Voegwoord in het Frans
- Tussenwerpsel in het Frans
- Woorden in het Iers
- Zelfstandig naamwoord in het Iers
- Groente in het Iers
- Woorden in het Turks
- Bijvoeglijk naamwoord in het Turks