deel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- deel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gedeelte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
- In de betekenis van ‘plank, vloer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [2] [3]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deel | delen |
verkleinwoord | deeltje | deeltjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] deel o
- een afsplitsing van een hoeveelheid, maat of gewicht, van een geheel waarbij samenstelling, functies of eigenschappen gelijk zijn of buiten beschouwing blijven (kenmerkend is dat de soortnaam van het geheel en de afgesplitsing gelijk is)
- Een deel van een pak suiker.
- een meeteenheid bij vloeistoffen en stoffen in poedervorm
- metselspecie is een mengsel van één deel bindmiddel, drie delen fijn zand en één deel water.
- een stuk van het geheel
- Ik heb een deel van het afval in de groene bak gedaan een ander deel in de zwarte bak.
- een werk / boek / aflevering van een serie (bij een boekenserie, filmserie tv-serie)
- Ik heb alle delen van 'in de ban van de ring' gelezen
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- Voor deel, verkregen door splitsing in ongelijksoortige delen, zie onderdeel
- Voor deel op atomair niveau, zie deeltje
Uitdrukkingen en gezegden
- naamwoordelijk deel van het gezegde
- [1]: het overgrote deel
- De brutalen hebben ( of een brutaal mens heeft) het derde deel van de ( of de halve) wereld
- Ergens part noch deel aan hebben
ergens niets van weten of niet aan deelgenomen hebben
Vertalingen
1. een afsplitsing van een geheel
het overgrote deel
|
het overgrote deel
|
Zelfstandig naamwoord
- een werkruimte in de stal of schuur van een boerderij
- De familie zat op de deel.
- vloerdeel, planken vloer
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
delen |
deel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delen
- Ik deel.
- gebiedende wijs van delen
- Deel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van delen
- Deel je?
Gangbaarheid
- Het woord deel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "deel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "deel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ deel op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
deel
- [A] deel
Synoniemen
Veluws
Zelfstandig naamwoord
deel
- [A] deel
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: abstract
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Dubbele betekenis in het Nederlands
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Veluws
- Zelfstandig naamwoord in het Veluws