deel
Uiterlijk
- deel
- In de betekenis van ‘gedeelte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
- In de betekenis van ‘plank, vloer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [2] [3]
- afkomstig van:
- Middelnederlands: deel
- Oudnederlands: dēl
- Germaans: *dailan
- Indo-Europees: *dʰAilom
- Verwant in Germaans:
- West: Engels: dole (Angelsaksisch: dāl), Duits: Teil, (Oudhoogduits: teil), Fries: deel, diel (Oudfries: dēl)
- Oost: Gotisch: dail
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | deel | delen |
| verkleinwoord | deeltje | deeltjes |
[A] deel o
- een afsplitsing van een hoeveelheid, maat of gewicht, van een geheel waarbij samenstelling, functies of eigenschappen gelijk zijn of buiten beschouwing blijven (kenmerkend is dat de soortnaam van het geheel en de afgesplitsing gelijk is)
- Een deel van een pak suiker.
- ▸ Ze hebben toen het grootste deel weggehaald, maar hij is weer gegroeid.[4]
- ▸ Zouden de fysieke verschillen tussen wijlen mijn echtgenoot en mijn nieuwe vriend een logisch gevolg zijn van het verschil in hun levensstijl? Arend zat een groot deel van de dag in zijn werkkamer - met sigaar - waar hij klanten, architecten en onderaannemers ontving, terwijl Giorgos het grootste deel van zijn leven op een steiger stond.[5]
- een meeteenheid bij vloeistoffen en stoffen in poedervorm
- metselspecie is een mengsel van één deel bindmiddel, drie delen fijn zand en één deel water.
- een stuk van het geheel
- Ik heb een deel van het afval in de groene bak gedaan een ander deel in de zwarte bak.
- een werk / boek / aflevering van een serie (bij een boekenserie, filmserie tv-serie)
- Ik heb alle delen van 'in de ban van de ring' gelezen
|
|
- naamwoordelijk deel van het gezegde
- [1]: het overgrote deel
- De brutalen hebben ( of een brutaal mens heeft) het derde deel van de ( of de halve) wereld
- Ergens part noch deel aan hebben
ergens niets van weten of niet aan deelgenomen hebben
1. een afsplitsing van een geheel
het overgrote deel
|
het overgrote deel
|
- een werkruimte in de stal of schuur van een boerderij
- De familie zat op de deel.
- vloerdeel, planken vloer
| vervoeging van |
|---|
| delen |
deel
- Het woord deel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deel" herkend door:
| 99 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "deel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ deel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Marion Pauw e.a.“4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
- ↑ Ronald Giphart e.a.“Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
deel
- [A] deel
deel
- [A] deel
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: abstract
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Dubbele betekenis in het Nederlands
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Veluws
- Zelfstandig naamwoord in het Veluws