vierendeel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vie·ren·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vierendeel vierendelen
verkleinwoord vierendeeltje vierendeeltjes

Zelfstandig naamwoord

het vierendeelo [3]

  1. een vierde deel van iets
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
vierendelen

vierendeel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vierendelen
    • Ik vierendeel. 
  2. gebiedende wijs van vierendelen
    • Vierendeel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vierendelen
    • Vierendeel je? 

Meer informatie

Gangbaarheid