erfdeel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfdeel erfdelen
verkleinwoord erfdeeltje erfdeeltjes

Zelfstandig naamwoord

het erfdeelo

  1. dat deel van de erfenis dat aan één van de erfgenamen toekomt
    • Zijn erfdeel bestond uit twee landgoederen en hun toebehoor. 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord erfdeel erfdele

Zelfstandig naamwoord

erfdeel

  1. erfdeel
    «Alhoewel Ruben as eersgeborene twee en volgens sommige ontleders selfs drie erfdele moes ontvang, word dit hom ontneem.»
    Hoewel Ruben als eerstgeborene twee en volgens sommige deskundigen zelfs drie erfdelen had moeten ontvangen, werd hem dit ontnomen.