mat

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: mat'mât, mät


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
A. rechthoekig stuk vloerbekleding
enkelvoud meervoud
naamwoord mat matten
verkleinwoord matje matjes

Zelfstandig naamwoord

[A] mat m/v

  1. (textiel) vlechtwerk of stug weefsel dat als afscherming of als beschermlaag voor een oppervlak dient
    • Hij talmde niet; met al 't geweld van zijn handen rukte hij aan de rieten mat die de loods afsloot, (…) [6]
     Deze werd volgestouwd met alle tenten, kookpannen, matjes, slaapzakken en talloze andere dingen.[7]
  2. (textiel), (huishouden) meestal rechthoekig stuk vloerbekleding
    • Ik zal die mat eens goed uitkloppen. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
B. oude munt (Spaanse mat van Philips IV)

[B] mat m

  1. (numismatiek) oude munt
    • (…) die had er veel Spaanse matten aan boord (…) [8]
    • Tot de gangbare gouden matten behoort, althans in de eerste jaren van de 17e eeuw, de Fransche kroon van Carolus ƒ 3.1, (…) [9]
C. De speler met wit heeft mat erkend door zijn koning om te leggen.

[C] mat o

  1. (schaak) situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is [4]
    • Dit is in drie zetten mat. 
Synoniemen
Hyponiemen

[D] mat m/v

  1. (voeding) klonter geronnen melk die niet meer geschikt is om kaas van te maken

[E] mat

  1. (sport), (landbouw) (weinig gebruikt:) weide of voetbalveld
    • ,,In een derby zo ruim verliezen is niet prettig, ook niet als het nergens meer om gaat. Toch zijn we niet van de mat gespeeld, ondanks de uitslag”, aldus de verliezende trainer Hilbert van Gils. [10] 
Afgeleide begrippen

Bijvoeglijk naamwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • [A] [11]
  • [B] Leenwoord uit het Frans, verder te herleiden tot het Arabische māt, "dood" (in de uitdrukking (aš-)šah māt , "de koning is dood") [4]
  • [C] Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘moe’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [12] [13]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mat matter matst
verbogen matte mattere matste
partitief mats matters -

[A] mat

  1. niet glanzend, dof

[B] mat

  1. (schaak) zich in het schaakspel een verloren stand bevindend, waarin de koning in de volgende zet geslagen kan worden
    • De koning staat mat. 

[C] mat

  1. niet in een al te vrolijke stemming, vermoeid, down
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
meten

mat

  1. enkelvoud verleden tijd van meten
    • Ik mat. 
    • Jij mat. 
    • Hij, zij, het mat. 
vervoeging van
matten

mat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van matten
  2. gebiedende wijs van matten
Anagrammen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[14]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
  2. mat; meestal rechthoekig stuk vloerbekleding
Synoniemen
  1. skaakmat

Meer informatie


Bretons

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. goed


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
mat mats

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. mat, vloermat
  2. klit, warrige massa
  3. dof, mat oppervlak
stellend vergrotend overtreffend
mat matter mattest

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. dof, mat, niet glanzend
vervoeging
onbepaalde wijs to  mat 
he/she/it  mats 
verleden tijd  matted 
voltooid
deelwoord
 matted 
onvoltooid
deelwoord
 matting 
gebiedende wijs  mat 

Werkwoord

to mat

  1. overgankelijk van matten voorzien
  2. overgankelijk in een klit brengen, laten samenklitten
  3. onovergankelijk klitten [1], aaneengeklit/-geplakt zijn


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de uitdrukking (1224) dire eschec et mat 'schaak en mat zeggen', ontleend aan de Arabische uitroep aš-šāh māt(a) 'de koning is dood!' tijdens de winnende zet in het schaakspel. De oorspronkelijk Perzische ontlening šāh 'koning, sjah' werd vervolgens opgevat als een (Oudfrans) woord eschec, eschac ‘(oorlogs)buit’ [1][2]
  • [B] In de bijvoeglijke betekenis 'overwonnen, bedwongen, getroffen' (sinds begin 12e eeuw), 'dof, flets’ (sinds ca. 1265) en als zelfstandig naamwoord (sinds 1832). De oorsprong ervan is niet geheel duidelijk, hetzij uit het Laatlatijn (7e eeuw) mattus 'triest, bedroefd' [3], of uit dialectisch Latijn matus, mattus 'beschonken' (van het werkwoord madēre ‘dooweekt zijn')
  • [C] (verkorting) van matin

Zelfstandig naamwoord

[A] mat m

  1. de zet van schaakmat m

[B] mat m

  1. het matte, doffe gedeelte

[C] mat m

  1. (spreektaal) ochtend
    «On s'est couchés à 5 heures du mat
    We zijn om vijf uur 's ochtends gaan slapen. [4]

Bijvoeglijk naamwoord

[A] mat

  1. zijnde schaakmat

[B] mat m, -e v

  1. mat, dof, ongepolijst
Anagrammen

Verwijzingen


Gotisch

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. accusatief enkelvoud van 𐌼𐌰𐍄𐍃 (mats)


IJslands

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. datief onbepaald mannelijk enkelvoud van matur

mat

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van matur


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /mɑt/ (Etsbergs)

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. kleurloos
  2. grijsachtig

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. mat; meestal rechthoekig stuk vloerbekleding


Luxemburgs

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse mit / mite

Voorzetsel

mat

  1. met
Antoniemen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord matr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mat     maten          
genitief   mats     matens              

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (voeding) eten, voedsel
    «Vi leverer mat med høy kvalitet til fornuftig pris.»
    Wij leveren voedsel van een hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs.
Afgeleide begrippen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord matr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mat     maten              
genitief                        

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (voeding) eten, voedsel


Pools

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse maat

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. korporaal

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Duitse matt

Zelfstandig naamwoord

mat monbezield

  1. mat; niet glanzend, dof
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. genitief meervoud van mata
Anagrammen


Slowaaks

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mat m

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • dostať mat
Anagrammen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mat monbezield

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is
Verbuiging
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen
Anagrammen

Meer informatie

Verwijzingen

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. mat; niet glanzend, dof
  2. mat; doorschijnend, maar niet doorzichtig
Verbuiging
  • Onverbogen
Synoniemen
  1. matný, matový
  2. matovaný, matový
Antoniemen
  1. lesklý
  2. průhledný

Verwijzingen

Bijwoord

mat

  1. (schaak) mat; situatie in het schaakspel waarin de koning het schaak niet meer kan ontlopen en het spel hierdoor tevens afgelopen is

Verwijzingen


Wolof

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

mat

  1. volledig, compleet


Wymysoojs

Zelfstandig naamwoord

mat

  1. (drinken) mede, honingwijn, mee; licht alcoholische drank vervaardigd van honing
Schrijfwijzen


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mat     maten     -     -  
genitief   mats     matens     -     -  

Zelfstandig naamwoord

mat g

  1. (voeding) eten, voedsel
Afgeleide begrippen
Anagrammen