Naar inhoud springen

maat

Uit WikiWoordenboek
  • maat
1 - 2 enkelvoud meervoud
naamwoord maat maats, maten
verkleinwoord maatje maatjes
  • [1][2] Ontleend aan Middelnederduits māt, māte “metgezel”, “makker”, uit Germaans *gimato “disgenoot”, “metgezel”.[1] In de betekenis van ‘metgezel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546. [2]
  • [3][4][5] erfwoord Ontwikkeld uit Middelnederlands mate “maat”, “meeteenheid”, “afmeting”, uit Germaans *mēta- o en *mētō- v.[3] In de betekenis van ‘afmeting’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1210. [2]
  • [6] Leenvertaling van Frans mesure.[1] In de betekenis van ‘indeling in de muziek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1644 [2]
3 - 4 - 5 - 6 enkelvoud meervoud
naamwoord maat maten
verkleinwoord maatje maatjes

de maat

  1. m kameraad, makker, metgezel, vriend
     Zij maakte er wandelingen met een van mijn collega- psychologen van de praktijk waar ik destijds maat was.[4]
    • Hij wilde met zijn maten naar de kroeg, maar zijn vriendin was daar niet zo blij mee. 
    • In feite is dit misschien een pervers gevolg van de aankondiging van de wapenstilstand. Ze hadden zo veel te verduren gehad dat ze bij de gedachte dat de oorlog zo zou eindigen, met zo veel maten dood en zo veel vijanden in leven, bijna niet konden wachten om een bloedbad aan te richten en er eens en voor al een eind aan te maken. Ze zouden iedereen afslachten. [5] 
  2. m (kaartspel) partner
    • Hij speelde de slag naar zijn maat toe. 
  3. v/m (gestandaardiseerde) eenheid van lengte, oppervlakte of inhoud
    • Om de juiste maat af te meten, gebruik je best een maatbeker. 
  4. v/m juiste afmeting, geschikt formaat
    • Software op maat. 
    • Onze keukenkasten zijn op maat gemaakt om de ruimte optimaal te benutten. 
  5. v/m (kleding) aanduiding van de grootte van een kledingstuk of schoen: een maatje te groot
    • Toen ik klein was, kocht mijn moeder mijn kleren altijd een maat te groot. 
     Ik wilde mijn Malcolm terug, met zijn lage stem, zijn blauwe ogen en zijn schuiten van voeten maat 44.[6]
     Ze wankelt op haar goudkleurige sandaaltjes maat 36.[6]
  6. v/m (muziek) manier om een muziekstuk in te delen
     Maar wat verwachtte ik dan? Dat hij zou glimlachen, dat hij de maat zou slaan met zijn vingers, dat hij zou zeggen: 'Dank je wel, mam'? Ik liet de koptelefoon op zijn oren zitten en draaide me om naar mijn vertaling, met mijn laptop op schoot.[6]
    • De dirigent wilde graag beginnen bij maat 46. 
  7. (figuurlijk) in een bepaald regelmatig tempo; met een bepaalde snelheid
     Toen Olive glimlachte, viel het Teresa op dat Sarahs gelaatstrekken terugkwamen in het gezicht van haar dochter, maar het was net alsof ze even uit de maat hadden gelopen, zodat ze hooguit nog een valse echo vormden.[7]
     Ze had altijd deze stad gekend, die leefde op de maat van het toeristenseizoen en die zich 's winters kouwelijk slapende hield in afwachting van de volgende zomer.[6]

[1] kameraad, makker, metgezel, vriend

  • Jan Rap en zijn maat
Iedereen, ook mensen die minder in aanmerking komen

[4] juiste afmeting, geschikt formaat

  • De maat is vol.
Dit is niet langer aanvaardbaar
 ' Opeens is de maat vol.[8]
  • Geen maat houden
Overdrijven, doorschieten in iets
  • Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden.[9]
De manier waarop je anderen behandelt, bepaalt hoe je zelf behandeld zult worden
  • Met twee/meer maten meten
Vergelijkbare gevallen niet beoordelen aan de hand van dezelfde standaarden, waardoor er geen eerlijk beeld wordt gegeven
  • Met welke maat gij meet, zal u wedergemeten worden.[10]
De manier waarop je anderen behandelt, bepaalt hoe je zelf behandeld zult worden
  • Onder de maat
Niet goed genoeg
 Hij schreef een tweede artikel waarin hij zich richtte op het blad zelf, waarvan hij de journalistieke kwaliteit en reputatie onder de maat vond.[11]

[5] aanduiding van de grootte van een kledingstuk of schoen

  • Iemand de maat nemen
Iemand onterecht een bepaalde norm voorschrijven, terwijl men zelf niet in de positie is om dat te doen
 Ridders oefenden hiervoor in een toernooi, dus er ligt een utilitair principe aan ten grondslag, maar er was ook een spelelement: strijders namen elkaar bij de voorbereidingen op de strijd de maat en hielden onderlinge wedstrijden.[12]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[13]
  1. 1 2 maat op website: Etymologiebank.nl
  2. 1 2 3 "maat" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  3. maat op website: Etymologiebank.nl
  4. Ronald Giphart e.a.
    “Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
  5. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 18
  6. 1 2 3 4
    Tatiana Rosnay
    “Kwetsbaar” (2010), Artemis & co, ISBN 9789047201625
  7. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  8. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  9. Marcus 4:24 auteur=Statenvertaling Jongbloed, 1888
  10. Matteüs 7:2 Statenvertaling Gereformeerde Bijbelstichting, 2004
  11. Daan Bronkhorst
    “Kierkegaard” (2020), Athenaeum - Polak & Van Gennep op Wikipedia, ISBN 9789025313562
  12. Onno van Nijf
    “Sportgeschiedenis” (2021), Athenaeum - Polak & Van Gennep op Wikipedia, ISBN 9789025312275
  13. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

maat

  1. (drinken) water; kleurloze vloeistof