matter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mat·ter

Bijvoeglijk naamwoord

matter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van mat

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
matter matters

Zelfstandig naamwoord

matter

  1. zaak, onderwerp
  2. materie
Synoniemen
vervoeging
onbepaalde wijs to  matter 
he/she/it  matters 
verleden tijd  mattered 
voltooid
deelwoord
 mattered 
onvoltooid
deelwoord
 mattering 
gebiedende wijs  matter 

Werkwoord

matter

  1. van belang zijn


Frans

Uitspraak

Werkwoord

matter

  1. (spreektaal) kijken
    «Matte la fille en mini-jupe!»
    Kijk 's naar dat meisje in minirok! [1]
  2. (spreektaal) opletten, in de gaten houden
    «Tu mattes pendant que j’m’occupe du casier du prof!»
    Jij staat op de uitkijk terwijl ik me bezig houd met het postvakje van de leraar! [1]
Schrijfwijzen

Verwijzingen