matte
Uiterlijk
- mat·te
matte
- verbogen vorm van de stellende trap van mat
vervoeging van |
---|
matten |
matte
- enkelvoud verleden tijd van matten
- Ik matte.
- Jij matte.
- Hij, zij, het matte.
- Ik matte.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | matte | matten |
genitief | matten | matten |
datief | matten | matten |
accusatief | matte | matten |
- mat; vloerbekleding
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 5
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands