mee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee
Woordherkomst en -opbouw
  • Samentrekking van mede -> me(de) -> mee.
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     mee  
 persoonlijk     ermee  
aanwijz.   nabij     hiermee  
  veraf     daarmee  
  vragend/betrekk.     waarmee  


Bijwoord

mee

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord.
    • Hij voer enige tijd met hen mee. 
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord van het voorzetsel met
    • Hij heeft er weinig mee weten te bereiken. 
Schrijfwijzen
  • [1], [2]: méé (beklemtoonde vorm)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord mee meeën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

mee v/m

  1. (drinken) licht alcoholische drank vervaardigd van honing
  2. (plantkunde) Rubia tinctorum op Wikispecies een plant waarvan de wortel een rode kleurstof bevat
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Bijwoord

mee

  1. mee; prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord van het voorzetsel met


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
mear

mee

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mear
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mear
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mear


Veluws

Bijwoord

mee

  1. mee; prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord van het voorzetsel met