klitten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klit·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
klitten
klitte
geklit
zwak -t volledig

Werkwoord

klitten

  1. inergatief vastklampen, plakken
    • De vriendinnen klitten altijd samen op het schoolplein 
  2. overgankelijk van klitten ontdoen

Werkwoord

vervoeging van
klitten

klitten

  1. meervoud verleden tijd van klitten
    • Wij klitten. 
    • Jullie klitten. 
    • Zij klitten. 

Zelfstandig naamwoord

de klittenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klit

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • klit·ten
Naar frequentie zeldzaam

Zelfstandig naamwoord

klitten

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van klitt