kool

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kool
enkelvoud meervoud
naamwoord kool kolen
verkleinwoord kooltje kooltjes
Woordherkomst en -opbouw
    • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht, groente’ voor het eerst aangetroffen in 1226 [1]
    • Afgeleid van het Latijn caulis.
  1. Van Middelnederlands kole, van Protogermaans *kula

Zelfstandig naamwoord

kool v/m

  1. (plantkunde), (groente) Brassica op Wikispecies een eetbare plant met veel ondersoorten uit de kruisbloemfamilie
    • Een kool met een verfijnde smaak. 
  2. een zwarte brandstof die voornamelijk uit koolstof bestaat
Verwante begrippen
Anagrammen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord kool kolen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kool

  1. (plantkunde)(groente) kool; een eetbare plant met veel ondersoorten uit de kruisbloemfamilie
Afgeleide begrippen


Drents

Zelfstandig naamwoord

kool

  1. (plantkunde)(groente) wittekool
Synoniemen


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord kool kolen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kool

  1. (plantkunde)(groente) kool; een eetbare plant met veel ondersoorten uit de kruisbloemfamilie
  2. (plantkunde)(groente) wittekool
Schrijfwijzen
  1. Kohl
Synoniemen
  1. boesekool / boeskole / boeskool / boezenkool / busekool / buuskåål / Buuskoal, kabbes, kabbeskool, witte kool
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

kool

  1. (plantkunde)(groente) kool; een eetbare plant met veel ondersoorten uit de kruisbloemfamilie
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen