kolenhaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

kolenhaard
Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·len·haard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kolenhaard kolenhaarden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kolenhaardm

  1. (huishouden) kachel waarin men steenkolen verbrandt
     Het had iets knus om, zo vlak bij de gloeiende kolenhaard, te lezen over de held die, overwonnen door duistere krachten, zijn vuist balde en zijn lot vervloekte.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014