kul

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kul
Woordherkomst en -opbouw
  • via Middelnederlands cul van Latijn coleus "teelbalzak" [1] [2]
    • [1] in de oorspronkelijke betekenis van ‘testikel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [3]
    • [2] in de tegenwoordig enige gangbare betekenis van ‘flauwigheid, onzin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1901 [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kul kullen
verkleinwoord kulletje kulletjes

Zelfstandig naamwoord

de kulm

  1. (anatomie) (verouderd) teelbal
  2. (informeel) onzin, voor-de-gek-houderij
    • Dat is toch kul! 
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
kullen

kul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kullen
    • Ik kul. 
  2. gebiedende wijs van kullen
    • Kul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kullen
    • Kul je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
kul
gekul
volledig

Werkwoord

kul

  1. bedriegen, voor de gek houden
    «Só is ons gekul, getuig Morné Steyn se pa in hof.[1]»
    Zó zijn we bedrogen, getuigde de vader van Morné Steyn voor de rechtbank.

Verwijzingen


Pools

Zelfstandig naamwoord

kul

  1. genitief meervoud van kula


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • kul

Zelfstandig naamwoord

kul

  1. genitief meervoud van kula
Anagrammen

Werkwoord

kul

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord kulit

Werkwoord

kul

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord kout
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord kout