Naar inhoud springen

moeder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • moe·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vrouw met kinderen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • afkomstig van: [2]
Middelnederlands: moder
Oudnederlands: muoder
Germaans: *mōdēr
Indo-Europees: *méh₂tēr

=

  • Verwant in Germaans:
West: Nedersaksisch: Modder, Mudder (Oudsaksisch: mōdar), Engels: mother (Oudengels: mōdor), Fries: moer, moar, Saterfries: muur (Oudfries: mōder), Duits: Mutter (Oudhoogduits: muotar)
Noord: Zweeds/Deens/Noors: mor, moder, IJslands/Faeröers: móðir (Oudnoords: móðir)
Oost: Gotisch: modar
enkelvoud meervoud
naamwoord moeder moeders
verkleinwoord moedertje moedertjes

Zelfstandig naamwoord

moeder v

  1. (familie) een vrouwelijke ouder
  2. persoon of zaak die op een moeder lijkt omdat dit het oorspronkelijk voortbrengende is bijv. moederbedrijf
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • bij moeders pappot blijven
niet verder kijken dan het eigen huis
  • daar helpt geen lieve moeder aan
daar helpen zelfs lieve woordjes niet
beledigend bedoelde afwijzing van een voorstel of andere uitlating
  • voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast
door voorzichtheid ontstaat er geen schade
  • zo moeder zo dochter
een vrouw lijkt op haar moeder
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
moederen

moeder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moederen
    • Ik moeder. 
  2. gebiedende wijs van moederen
    • Moeder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moederen
    • Moeder je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

enkelvoud meervoud
nominatief moeder moeder
genitief moeder moed(e)re
datief moeder moed(e)ren
accusatief moeder moeder

Zelfstandig naamwoord

moeder v

  1. moeder


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

moeder

  1. moeder


Veluws

Zelfstandig naamwoord

moeder

  1. moeder