moedermuilbroeder
Uiterlijk
- moe·der·muil·broe·der
- samenstelling van moeder zn en muilbroeder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moedermuilbroeder | moedermuilbroeders |
verkleinwoord | moedermuilbroedertje | moedermuilbroedertjes |
- (dierkunde) vis waarvan het vrouwtje de taak van het uitbroeden van de eieren in haar bek vervult
termen uit de aquariumhouderij:
- Het woord 'moedermuilbroeder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.