maand

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  maand    (hulp, bestand)
• IPA: /maːnt/

Woordafbreking

• maand

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘twaalfde deel van een jaar’ voor het eerst aangetroffen in 1050

afkomstig van: Middelnederlands: maent Oudnederlands: mānoth Germaans: *mēnōþs Indo-Europees: *mḗh₁n̥s = Verwant in Germaans: West: Engels: month (Angelsaksisch: mōnaþ), Duits: Monat, (Oudhoogduits: mānod), Fries: moanne (Oudfries: mōnath) Noord: Zweeds: månad, Deens/Noors: måned, (Nynorsk: månad, Oudnoords: mánaðr), IJslands: mánuður, Faeröers: mánaður Oost: Gotisch: menoþs

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	maand	maanden
verkleinwoord	maandje	maandjes

Zelfstandig naamwoord

maand v/m

1. (tijdrekening), (eenheid) elk van de twaalf met een eigen naam onderscheiden tijdvakken van 28, 30 of 31 dagen waarin een jaar verdeeld wordt

   • Ik ben geboren in de maand juli. 

Hyponiemen

   

achtmaands bloeimaand bloemmaand braakmaand cadeaumaand feestmaand grasmaand guldenmaand = herfstmaand hooimaand kalendermaand kortemaand lentemaand louwmaand maanmaand meimaand = negenmaands nevelmaand oogstmaand regenmaand rozenmaand schrikkelmaand slachtmaand snoeimaand sprokkelmaand = sterrenmaand vastenmaand wedemaand wiedemaand wijnmaand wintermaand zevenmaands zomermaand zonnemaand

Afgeleide begrippen

   

maandabonnement maandblad maandbloeding maandbloeier maandbroeier = maandelijks maandenlang maandgeld maandinkomen maandkaart = maandlasten maandloon maandoverzicht maandritme maandroos maandsalaris = maandsteen maandstond maandstonde maandstonden maandverband

eenheden van tijd in het Nederlands (nld)
yoctoseconde • zeptoseconde • attoseconde • femtoseconde • picoseconde • nanoseconde • microseconde • milliseconde • centiseconde • deciseconde • seconde • decaseconde • hectoseconde • kiloseconde • megaseconde • gigaseconde • teraseconde • petaseconde • exaseconde • zettaseconde • yottaseconde
seconde • minuut • kwartier • uur • dag / etmaal / nychthemeron • week • decade • maand / maanmaand • kwartaal / trimester / jaargetijde / seizoen • tertaal • semester • jaar / annum • lustrum • decennium • generatie • eeuw / hectoannum • millennium / kiloannum • mega-annum • giga-annum

Maanden in het Nederlands
januari	februari	maart	april	mei	juni	juli	augustus	september	oktober	november	december

Meroniemen

• week, dag, uur, kwartier, minuut, seconde

Uitdrukkingen en gezegden

• de afgelopen maanden

Typische woordcombinaties

• met drie maanden verlengd

Opmerkingen

• Alleen de tijdsaanduidingen op -r blijven na een bepaald telwoord in het enkelvoud: drie uur, drie jaar; maar: drie dagen, drie weken, drie maanden.

Vertalingen

    1. elk van de twaalf met een eigen naam onderscheiden tijdvakken van 28, 30 of 21 dagen waarin een jaar verdeeld wordt   

Bretons: miz (br) m mizvezh (br) Catalaans: mes (ca) Chinees: Chinees: 月份 (zh) Duits: Monat (de) m Engels: month (en) Esperanto: monato (eo) Estisch: kuu (et) Fins: kuukausi (fi) Frans: mois (fr) m Fries: moanne (fy) g Grieks: μήνας (el) m Hongaars: hónap (hu) Iers: mí (ga) v Indonesisch: bulan (id) Italiaans: mese (it) m Japans: Kanji: 月 (ja) Hiragana: つき (ja) Romaji: tsuki (ja)

Kituba: [[ngonde#Sjabloon:kt|ngonde]] Limburgs: maondj (li) m Nedersaksisch: maond (nds) Noors: måned (no) m Nynorsk: månad (nn) m Oekraïens: місяць (uk) m Oppersorbisch: měsac (hsb) m Pools: miesiąc (pl) m Portugees: mês (pt) Sloveens: mesec (sl) m Slowaaks: mesiac (sk) Spaans: mes (es) klassiek Syrisch: ܝܪܚܐ m Tsjechisch: měsíc (cs) monbezield Turks: ay (tr) Vietnamees: tháng (vi) Welsh: mis (cy) m Zweeds: månad (sv) g

Gangbaarheid

• Het woord maand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maand" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Afrikaans

Uitspraak

• IPA

  /mɑːnt/

  geluid

Zelfstandig naamwoord

maand

1. maand