maandgeld
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- maand·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maandgeld | maandgelden |
verkleinwoord | maandgeldje | maandgeldjes |
Zelfstandig naamwoord
het maandgeld o
- (economie) uitkering die iemand eens per maand ontvangt
- ▸ Maar hij kon ook niet anders dan de oude bedienden die voor geen enkel werk meer geschikt waren, een vast maandgeld geven.[2]
- ▸ Volgens Leuvelink heeft het UWV de wijziging in juni doorgevoerd omdat die toen gecamoufleerd werd door het vakantiegeld. „Ik ben naar het UWV gestapt, maar daar zeiden ze me dat het allemaal niets uitmaakt en ik gewoon hetzelfde maandgeld krijg. Toen zei ik: als het toch niets uitmaakt, geef me dat geld voortaan dan maar op de eerste. Ik kan de supermarkt of de huurbaas ook niet zeggen: wacht maar een week op je geld.”[3]
- (economie) salaris, loon of soldij die men eens per maand ontvangt
Synoniemen
- [1] leefgeld
- [2] maandloon, maandsalaris, bezoldiging, loon, salaris, traktement, arbeidsloon
Gangbaarheid
- Het woord maandgeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron Roel Lutkenhaus“‘UWV licht WAO’ers op’” (06-09-2011), Tubantia