val

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • val
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Romani, in de betekenis van ‘Bargoens: deur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1769 [1]
[A] + [B] + [C] enkelvoud meervoud
naamwoord val vallen
verkleinwoord valletje valletjes

Zelfstandig naamwoord

[A] val m

  1. algemeen: het omlaag gaan, de daling
  2. ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden gaan
  3. het ten gevolge van de zwaartekracht onvrijwillig ergens op terecht komen
  4. hoogte van waarvandaan iets naar beneden valt
  5. van zijn macht beroofd worden
  6. richting van de stof, waarbij de figuren op de stof naar beneden gaan
  7. fruit dat uit de boom gevallen is, niet geplukt is
  8. beweegbare vloer van een ophaalbrug
  9. (waterbeheer) verkorte vorm voor dijkval of oeverval
    • De bewoners trokken weg uit vrees voor een val[2] 
  10. (Limburg) een naamval
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een oude rot in de val
Stoett-1957 [3]
  • Hoogmoed komt voor de val
iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende
  • In de val lopen ( of geraken)
betrapt worden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

[B] val v/m

  1. apparaat met een vallende deur of klem met als doel dieren te vangen
  2. afhangende zoom of strook, bijvoorbeeld van gordijnstof voor een raam ter versiering of tegen de inkijk
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

[C] val o

  1. (scheepvaart) zeilval, lijn waarmee een vlag, zeil of rondhout gehesen kan worden
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
vallen

val

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vallen
    • Ik val. 
  2. gebiedende wijs van vallen
    • Val! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vallen
    • Val je? 
     Niet naar beneden kijken, want anders val je misschien 800 meter naar beneden.[4]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Faeröers

Zelfstandig naamwoord

val, o

  1. keuze
  2. verkiezing


Galicisch

Zelfstandig naamwoord

val m

  1. vallei


IJslands

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

val, o

  1. keuze


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

val

  1. val


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • val
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   val     valen     valer     valene  
genitief   vals     valens     valers     valenes  

Zelfstandig naamwoord

val, m

  1. inlaat
  2. ondiepte
  3. slagveld


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • val
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord val
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   val     valen     valar     valane  

Zelfstandig naamwoord

val, m

  1. inlaat
  2. ondiepte
  3. slagveld
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   val     valet     val     vala  

Zelfstandig naamwoord

val, o

  1. keuze
  2. verkiezing
Synoniemen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • val

Zelfstandig naamwoord

val monbezield

  1. wal; aarden verhoging als verdediging tegen een vijand
  2. wal; aarden verhoging als verdediging tegen een overstroming
  3. (wegenbouw) baanlichaam; lichaam van zand onder een weg of spoorweg
Verbuiging
Synoniemen
Hyperoniemen
  1. opevnění o
Typische woordcombinaties

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

val

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord valit


Veluws

Zelfstandig naamwoord

val

  1. val


Roemeens

Zelfstandig naamwoord

val o

  1. golf


Zweeds

Zelfstandig naamwoord

val, o

  1. keuze
  2. verkiezing

Zelfstandig naamwoord

val, g

  1. (walvisachtigen) walvis