wegenbouw
Uiterlijk
- we·gen·bouw
- samenstelling van weg en bouw met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wegenbouw | |
verkleinwoord |
de wegenbouw m
- het vakgebied dat zich bezighoudt met het bouwen van wegen. Het is een toegepaste wetenschap en onderdeel van de civiele techniek.
- Hij heeft wegenbouw gestudeerd aan de technische universiteit van Delft.
- alles wat betrekking heeft op het aanleggen van wegen
- Het bouwbedrijf was vooral actief in de wegenbouw.
- de bedrijfstak die zich richt op het aanleggen van wegen
- Er zijn veel mensen in de wegenbouw werkzaam.
- [2] wegaanleg
- Het woord wegenbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wegenbouw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be