oor

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: oor-


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de betekenis van ‘gehoororgaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
Middelnederlands: ore
Oudnederlands: ōra
Germaans: *ausô
Indo-Europees: *h₂ous-
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: ear (Angelsaksisch: ēare), Duits: Ohr, (Oudhoogduits: ora), Fries: ear (Oudfries: āre)
Noord: Zweeds: öra, Deens/Noors: øre, (Nynorsk: øyra, øyre, Oudnoords: eyra), IJslands: eyra, Faeröers: oyra
Oost: Gotisch: auso
  • [B] Verbastering van oord in de betekenis "kwart", omdat het een vierde van de stuiver waard was [3]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord oortje oortjes

Zelfstandig naamwoord

[A] oor o

  1. (anatomie) lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
     Door de unieke vorm van het oor wordt het geluid net anders vervormd afhankelijk van de richting. En uit de verschillen tussen de oren kan het brein afleiden waarvandaan het komt.[4]
     Na een tijdje merkte ik duidelijk aan mijn oren dat we van zeeniveau naar duizend meter hoogte aan het klimmen waren.[5]
  2. (huishouden) handvat waaraan men een stuk servies kan optillen
     Zit het oor aan een koffiekopje aan de linker- of aan de rechterkant?[6]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen
1. Een oor van de VOC op Wikipedia (nl) uit 1790.
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord (oor)
verkleinwoord oortje oortjes

Zelfstandig naamwoord

[B] oor o

  1. (numismatiek) oude Nederlandse munt ter waarde van een kwart stuiver ofwel twee duiten
Opmerkingen
  • Alleen het verkleinwoord is tegenwoordig gangbaar.
Uitdrukkingen en gezegden
  • Kijken of men zijn laatste oortje versnoept heeft.
Heel sip, teleurgesteld of treurig kijken

Werkwoord

vervoeging van
oren

oor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oren
    • Ik oor. 
  2. gebiedende wijs van oren
    • Oor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oren
    • Oor je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "oor" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. oor op website: Etymologiebank.nl
  3. oortje op website: Etymologiebank.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 4 april 2020 Weblink bron
    Hendrik Spiering
    “Waarom hebben je oren zo'n onregelmatige vorm?” (15 februari 2012) op nrc.nl
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  6. Herzen, Frank
    “De zoon van de woordbouwer” (1970), ISBN 9062805450, p. 94
  7. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord oor ore

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor

Voorzetsel

oor

  1. over


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor; het lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen


Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord oor oren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

oor

  1. (anatomie) oor; het lichaamsdeel waarmee geluiden kunnen worden gehoord
Afgeleide begrippen