Naar inhoud springen

regenen

Uit WikiWoordenboek
Versie door MarcoSwart (overleg | bijdragen) op 10 dec 2019 om 01:19 (Wijzigingen door 2A02:A448:3D04:1:6C92:3DC3:7C3B:1978 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Sotiale)
  • re·ge·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
regenen
regende
geregend
zwak -d volledig

regenen

  1. onpersoonlijk (meteorologie) het vallen van neerslag in de vorm van waterdruppels
    • Het zal snel gaan regenen. 
  2. ergatief (figuurlijk) in grote aantallen neerkomen
    • De vuistslagen regenden op zijn lichaam. 
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands

betrekkenbliksemendauwendonderendooiengietenhagelenijzelenmiezerenmistenmotregenennevelen
onwerenopklarenplenzenplensregenenregenensneeuwenstormenstortregenenvriezenwaaienweerlichten

Het regent pijpenstelen.

  • Het regent hard in rechte stralen.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]