regenpijp

Uit WikiWoordenboek
Regenpijp

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·gen·pijp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord regenpijp regenpijpen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de regenpijpv / m

  1. een verticale buis die aan een dakgoot is bevestigd en dient om het hemelwater dat op het dak valt, af te voeren
    • De oude zinken regenpijp lekte en is vervangen door een van pvc. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be