regenput

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Moderne betonnen regenput, ondergronds naast de woning te plaatsen
Uitspraak
Woordafbreking
  • re·gen·put
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord regenput regenputten
verkleinwoord regenputje regenputjes

Zelfstandig naamwoord

de regenputm

  1. ondergronds afgesloten reservoir waarin met regenwater kan verzamelen en bewaren
    • Het is door een samenloop van omstandigheden dat deze onthechte professor een moord pleegt. Hij krijgt onverwacht bezoek van Barbara, de helft van een van de stellen, die eigenlijk Roetie had willen spreken. Ze komt toch maar even binnen en kan vervolgens, als een echte Krol-vrouw, niet de verleiding weerstaan om hem het hoofd op hol te brengen. Eerst lokt ze hem met flirterig gedrag uit zijn tent. Daarna wil ze hem erin terugjagen, met een pesterige opmerking die hem ernstig beledigt. Zij maakt hem uit voor `mietje' en dat neemt hij niet. Hij troont haar mee naar het schuurtje, waar hij haar vermoordt en verkracht. Daarna deponeert hij haar in de regenput naast zijn huis. Zo expliciet als ik het hier beschrijf, staat het er in werkelijkheid niet. Je zou het zelfs een belediging voor de roman kunnen noemen, deze `samenvatting' die eerder een uitbreiding is. Want de moord is op onnavolgbare wijze in het verhaal opgenomen, zo tersluiks en gewiekst dat pas veel later de volle omvang van het drama duidelijk wordt.[2] 
    • Weer, wind en water trekken zich niets aan van nationale grenzen. Twee voorbeelden. Op 22 juni 1783 komt de zon in Friesland rood op, om tien uur is het erg warm. De mensen zien in hun moestuin dat de peterselie verwelkt, het linnen wasgoed op het bleekveldje vertoont roestkleurige vlekken, water uit de regenput smaakt naar salpeter. In Zwanenburg (NH) hangt een kwalijke nevel (‘droge smoor’), die ruikt naar broeiend hooi of rotte vis, en naar zwavel smaakt. Gevolgen van de uitbarsting van de Laki, een spleetvulkaan op IJsland. Hevige sneeuwval in de Alpen leidt tot verdrinkingsdoden in de Betuwe.[3]  
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Janet Luis 1 september 2000
  3. NRC Atte Jongstra 13 maart 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be