hagelen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van hagel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hagelen
hagelde
gehageld
zwak -d volledig

Werkwoord

hagelen

  1. onpersoonlijk, (meteorologie) het uit de hemel neerkomen van hagelstenen
    • Het hagelde hard, daardoor raakte de auto beschadigd en barstte de ruit. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be