purper: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Versie 3509719 van Kvdrgeus (overleg) ongedaan gemaakt
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 6: Regel 6:
* pur·per
* pur·per
{{-etym-}}
{{-etym-}}
* Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘paarsrode kleur’ voor het eerst aangetroffen in 1285 {{sijs}} {{ebank}}
* {{ebank}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[purpers]]}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[purpers]]}}
{{-noun-|nld}}
{{-noun-|nld}}

Versie van 13 jun 2018 11:09

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pur·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘paarsrode kleur’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord purper purpers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

purper o [3]

  1. (kleur) een paarsige kleur
    • Heeft u die ook in het purper? 
stellend
onverbogen purper
verbogen (alleen
predicaat)
partitief purpers

Bijvoeglijk naamwoord

purper

  1. (kleur) de kleur purper hebbend
    • Hij rijdt in een purper gekleurde auto. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Werkwoord

vervoeging van
purperen

purper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
    • Ik purper. 
  2. gebiedende wijs van purperen
    • Purper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van purperen
    • Purper je? 


Meer informatie

Verwijzingen