week
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: week (hulp, bestand)
- IPA: / wek / (1 lettergreep)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ʋek/
- (Vlaanderen, Brabant): /β̞ek/
- (Limburg): /wek/
Woordafbreking
- week
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- In de betekenis van ‘zeven dagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | week | weken |
verkleinwoord | weekje | weekjes |
Zelfstandig naamwoord
- (tijdrekening), (eenheid) tijdseenheid van 7 dagen, meestal beginnend op maandag of zondag [2]
- In China wordt elke week een kolencentrale gebouwd.
- ▸ Nu is mijn witte paard ziek. Wilt u alstublieft een drank voor hem maken? Volgende week gaan wij naar Holland en zonder dat paard kan ik niet over de daken rijden.[3]
Meroniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
eenheden van tijd in het Nederlands (nld) |
---|
yoctoseconde • zeptoseconde • attoseconde • femtoseconde • picoseconde • nanoseconde • microseconde • milliseconde • centiseconde • deciseconde • seconde • decaseconde • hectoseconde • kiloseconde • megaseconde • gigaseconde • teraseconde • petaseconde • exaseconde • zettaseconde • yottaseconde |
seconde • minuut • kwartier • uur • dag / etmaal / nychthemeron • week • decade • maand / maanmaand • kwartaal / trimester / jaargetijde / seizoen • tertaal • semester • jaar / annum • lustrum • decennium • generatie • eeuw / hectoannum • millennium / kiloannum • mega-annum • giga-annum |
Vertalingen
1. tijdseenheid van 7 dagen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | week | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
[B] week o
- een week gedeelte.
- Het is principieel onmogelijk een weersverwachting te maken op een termijn van meer dan twee weken.
Opmerkingen
- Alleen de tijdsaanduidingen op -r blijven na een bepaald telwoord in het enkelvoud: drie uur, drie jaar; maar: drie dagen, drie weken, drie maanden.
Typische woordcombinaties
- met drie weken verlengd
- zes weken geleden
Vertalingen
1. tijdseenheid van 7 dagen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | week | weker | weekst |
verbogen | weke | wekere | weekste |
partitief | weeks | wekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
week [4]
- zonder weerstandsvermogen of veerkracht
- Peren: Gebruik voor het invriezen stevige, in ieder geval niet te weke vruchten.
- gevoelig voor emoties.
- Hij pakte mijn hand, ik werd helemaal week vanbinnen.
Synoniemen
- 1. slap
- 2. sentimenteel
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. slap
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weken |
week
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weken
- Ik week.
- gebiedende wijs van weken
- Week!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weken
- Week je?
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wijken |
week
- enkelvoud verleden tijd van wijken
- Ik week.
- Jij week.
- Hij, zij, het week.
- Ik week.
Gangbaarheid
- Het woord week staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "week" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "week" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ week op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat
, p. 13
- ↑ week op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
week | weeks |
Zelfstandig naamwoord
week
- week (tijdseenheid van 7 dagen).
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tijdrekening in het Nederlands
- Eenheid in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Dubbele betekenis in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Engels