weekeinde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • week·ein·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weekeinde
weekeind
weekeinden
weekeindes
verkleinwoord weekeindje weekeindjes

Zelfstandig naamwoord

het weekeindeo

  1. (tijdrekening) periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
    • In het weekeinde loopt de temperatuur weer verder op. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be