wijken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van wijken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		wijken			te wijken
	toekomend		zullen wijken			te zullen wijken
voltooid	tegenwoordig		zijn geweken			te zijn geweken
	toekomend		geweken zullen zijn			geweken te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	wijkend		geweken			ev. wijk	mv. verouderd wijkt	wijke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wijk	wijkt	wijkt	wijkt	wijkt	wijken	wijken	wijken
verleden (o.v.t.)	week	week	week	weekt	week	weken	weken	weken
toekomend (o.t.t.t.)	zal wijken	zult/zal wijken	zult/zal wijken	zult wijken	zal wijken	zullen wijken	zullen wijken	zullen wijken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou wijken	zou wijken	zou(dt) wijken	zoudt wijken	zou wijken	zouden wijken	zouden wijken	zouden wijken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geweken	bent geweken	bent/is geweken	zijt geweken	is geweken	zijn geweken	zijn geweken	zijn geweken
verleden (v.v.t.)	was geweken	was geweken	was geweken	waart geweken	was geweken	waren geweken	waren geweken	waren geweken
toekomend (v.t.t.t.)	zal geweken zijn	zal/zult geweken zijn	zult/zal geweken zijn	zult geweken zijn	zal geweken zijn	zullen geweken zijn	zullen geweken zijn	zullen geweken zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geweken zijn	zou geweken zijn	zou/zoudt geweken zijn	zoudt geweken zijn	zou geweken zijn	zouden geweken zijn	zouden geweken zijn	zouden geweken zijn