veer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • veer
Woordherkomst en -opbouw
A enkelvoud meervoud
naamwoord veer veren
verkleinwoord veertje veertjes

Zelfstandig naamwoord

[A] veer v / m

  1. (zoötomie) lichaamsbedekking van een vogel
    • Vogels in de rui verliezen hun veren. 
  2. (techniek) mechanische tong of spiraal waarop door buiging spanning gezet kan worden
    • Het veertje was gebroken en dit bracht het uurwerk tot stilstand. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
2. mechanische tong of spiraal waarop door buiging spanning gezet kan worden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
veren

[A] veer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veren
    • Ik veer. 
  2. gebiedende wijs van veren
    • Veer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veren
    • Veer je? 
B enkelvoud meervoud
naamwoord veer veren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] veer o

  1. (scheepvaart) boot of schip toegewijd aan het onderhouden van een regelmatige verbinding over een rivier of een ander water
    • Het veer tussen Perkpolder en Kruiningen is uit de vaart genomen. 
  2. (bedrijf) dienstverlening die mensen en hun vervoermiddelen naar de overkant van een rivier of ander water brengt
  3. (aardrijkskunde) plaats waar men over een rivier of andere watervlakte kan worden overgezet
    • Toen de brug vernield was, moest men zich met een veer behelpen 
    • Hij toog over het veer van de Jabbok (Gen. 32 : 22) 
Synoniemen
Hyponiemen
1. boot of schip toegewijd aan het onderhouden van een regelmatige verbinding over een rivier of een ander water
Afgeleide begrippen
1. boot of schip toegewijd aan het onderhouden van een regelmatige verbinding over een rivier of een ander water
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

Hoofdtelwoord

veer

  1. vier; het getal tussen de drie en de vijf, in Arabische cijfers 4, in Romeinse cijfers IV


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord veer vere
Uitspraak
Woordafbreking
  • veer
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse veer

Zelfstandig naamwoord

  1. (zoötomie) veer; lichaamsbedekking van een vogel
  2. veer; mechaniche tong of spiraal waarop door buiging spanning gezet kan worden
  3. (scheepvaart) veer; boot of schip toegewijd aan het onderhouden van een regelmatige verbinding over een rivier of een ander water
Anagrammen

Meer informatie


Limburgs

Telwoord (lim)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
Uitspraak
  • IPA: /veːɐ/ (Etsbergs)

Hoofdtelwoord

veer

  1. vier
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

veer v

  1. vier
Verbuiging

Persoonlijk voornaamwoord

veer

  1. wij, we
    «Veer motte gaon.»
    Wij moeten gaan.


Nedersaksisch

Hoofdtelwoord

veer

  1. vier; het getal tussen de drie en de vijf, in Arabische cijfers 4, in Romeinse cijfers IV
Schrijfwijzen


Oost-Fries

Hoofdtelwoord

veer

  1. vier; het getal tussen de drie en de vijf, in Arabische cijfers 4, in Romeinse cijfers IV


Westfaals

Hoofdtelwoord

veer

  1. (Münsterlands), (Zuidwestfaals) vier; het getal tussen de drie en de vijf, in Arabische cijfers 4, in Romeinse cijfers IV
Schrijfwijzen