halzen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
halzen
halsde
gehalsd
zwak -d volledig

Werkwoord

halzen [2]

  1. om de hals vallen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de halzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hals

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen