gezicht
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·zicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezicht | gezichten |
verkleinwoord | gezichtje | gezichtjes |
Zelfstandig naamwoord
gezicht o
- (anatomie) de voorkant van een menselijk hoofd
- De neus, de mond en de ogen zijn delen van het gezicht.
- het vermogen om te kunnen te zien
- Zijn gezicht ging achteruit en daarom moest hij een bril gaan dragen.
- dat wat men ziet, een landschap
- Van op die bergtop zie je een mooi gezicht.
Synoniemen
- [1] gelaat
Verwante begrippen
- [1] bakkes, plaat, ponem, smoel, tronie
- [2] gehoor, reuk, smaak
- [3] aanblik, beeld, tafereel, oog, ogenschouw, waarneming
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: recht in het gezicht kijken
de ander aankijken, in de ogen kijken
- [1]: recht in het gezicht zeggen
een mening openlijk aan een aanwezige meedelen
- [2]: op het eerste gezicht
vluchtig bezien, oppervlakkig bekeken
- [2]: het tweede gezicht
helderziendheid, voor anderen verborgen beelden kunnen zien
- [3]: in het (ge)zicht komen
met het oog waarneembaar worden
- [3]: een mooi gezicht
een gelaat met goede verhoudingen en regelmatige trekken
- [3]: dat is geen gezicht
een onaangenaam tafereel
Vertalingen
1. de voorkant van een menselijk hoofd
3. dat wat men ziet, een landschap
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zichten |
gezicht
- voltooid deelwoord van zichten
Gangbaarheid
- Het woord gezicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gezicht' herkend door
100 % | van de Nederlanders |
100 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voltooid deelwoord met ge- (zonder extra -t)
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %