hals
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hals
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘keel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1080 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hals | halzen |
verkleinwoord | halsje | halsjes |
Zelfstandig naamwoord
hals m
- (anatomie) nauw gedeelte van het lichaam dat het hoofd met de romp verbindt
- ▸ Daar stond het kleine Pietje bij de schimmel en aaide zachtjes over zijn hals.[2]
- gedeelte van een kledingstuk waar men de hals door steekt
- goedaardig, onnozel mens
- op een hals lijkend deel van een voorwerp
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Spreekwoorden
- [1]: iemand om de hals vliegen
Iemand vol enthousiasme omhelzen
- [1]: zich iets op de hals halen
voor zichzelf een probleem creëren
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
halzen |
hals
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halzen
- Ik hals.
- gebiedende wijs van halzen
- Hals!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van halzen
- Hals je?
Gangbaarheid
- Het woord hals staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "hals" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "hals" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Marijke van Raephorst
“Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat
, p. 11
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Zweeds
Uitspraak
Woordafbreking
- hals
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | hals | halsen | halsar | halsarna |
genitief | hals | halsens | halsars | halsarnas |
Naar frequentie | 3752 |
---|
Zelfstandig naamwoord
hals, g
- (anatomie) hals (van mensen)
- (zoötomie) hals, nek (van dieren)
- «Giraffer lever i löst sammanhållna grupper och med sin långa hals har de en god överblick och kan med sin utmärkta syn hålla reda på vad som händer omkring dem.»
- Giraffen leven in losse, samenhangende groepen en met hun lange hals hebben ze een goed overzicht en kunnen ze met hun uitstekende zicht bijhouden wat er om hen heen gebeurt.
- «Giraffer lever i löst sammanhållna grupper och med sin långa hals har de en god överblick och kan med sin utmärkta syn hålla reda på vad som händer omkring dem.»
- op een hals lijkend deel van een voorwerp
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Zweeds
- Woorden in het Zweeds van lengte 4
- Woorden in het Zweeds met audioweergave
- Woorden in het Zweeds met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Zweeds
- Anatomie in het Zweeds
- Zoötomie in het Zweeds