buik

Uit WikiWoordenboek
buik


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘middendeel van lichaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord buik buiken
verkleinwoord buikje buikjes

Zelfstandig naamwoord

buik m

  1. (anatomie) het onderste deel van de voorkant van de romp van mens of dier dat van boven door het middenrif en van onderen door de bekkengordel begrenst is
    • Mijn dochter heeft de laatste tijd soms pijn in haar buik. 
     Het was een mengeling van heimwee en schuldgevoel en veroorzaakte een onaangename knoop in mijn buik.[2]
     Met barstensvolle buikjes hervatten ze hun spelletjes.[3]
  2. (anatomie), (pregnant) buik die dikker is dan normaal, corpulente buik
    • Een buik krijgen. 
  3. (natuurkunde) plaats waar een golf- of trillingsbeweging de grootste uitwijking vertoont
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Zelf bepalen wat je eet /Als vrouw zelfstandig mogen beslissen over zwangerschap en abortus
  • De ogen zijn groter dan de buik (of: maag/mond)
Gezegd van iemand die meer eten op zijn bord schept dan hij vervolgens opeet
  • Er de buik vol van hebben
Ergens meer dan genoeg van hebben, het helemaal zat zijn
  • Het varken is door de buik gestoken
Het probleem is op krachtdadige wijze verholpen/ Het is doorgestoken kaart, van te voren opgezet spel
Zij zijn het altijd met elkaar eens (meestal in ongunstige zin)
  • Schrijf dat maar op je buik
Vergeet dat maar
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "buik" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be