basis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basis bases, basissen
verkleinwoord basisje basisjes

Zelfstandig naamwoord

de basisv

  1. grondslag
    • Als de basis goed is kan iets best tot een goed einde komen. 
     Het drama dat zich in Turkije had afgespeeld, was logischerwijze de basis van Jeroens ineenstorting.[3]
  2. (militair) militaire nederzetting
    • Een legeronderdeel is gehuisvest in een basis. 
  3. (bouwkunde) datgene waarop een lichaam steunt of rust, grondvlak, fundament, fundering
    • Hoewel de de basis van een gebouw niet of nauwelijks ziet is het wel van het grootste belang. 
  4. (wiskunde) grondvlak of grondlijn van een wiskundige figuur
    • De oppervlakte van een driehoek is basis maal halve hoogte. 
  5. (wiskunde) grondgetal van een talstelsel
    • 10 is de basis van het tientalligstelsel. 
  6. (sport) spelersgroep die aan een wedstrijd begint
    • Hij zit in de basis van het eerste elftal. 
Typische woordcombinaties
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord basis basisse
Uitspraak
  • IPA: /bɑːsəs/

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. basis

Meer informatie


Engels

enkelvoud meervoud
basis bases

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. draagvlak


Indonesisch

Woordafbreking
  • ba·sis
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. basis
Synoniemen


Tsjechisch

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

basis

  1. (verouderd) basis, fundament, grond
  2. (verouderd)(medisch) schedelbasis
  3. (verouderd)(scheikunde) base, loog
Schrijfwijzen
Synoniemen
  1. základ monbezield, základna v, východisko o, platforma v
  2. zásada v, alkálie v
Antoniemen
  1. kyselina v

Verwijzingen