basisbedrag

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  basisbedrag    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ba·sis·be·drag

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  basis zn  en  bedrag zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	basisbedrag	basisbedragen
verkleinwoord	basisbedragje	basisbedragjes

Zelfstandig naamwoord

het basisbedrag o

1. bedrag waarmee men begint zonder mogelijke aanvullingen

   ▸ Om zijn dure studie te kunnen betalen, werkte hij een jaar fulltime. Naast het studeren zelf werkte hij ook nog eens 25 uur in de week en leende hij aanzienlijk bij om de kosten te dekken. "Elke keer als je meer wilt doen op een universiteit, moet je bijbetalen. Met alleen het basisbedrag kom je er niet. Je bent zo 20.000 euro kwijt."

   ▸ 24 agenten die werden belaagd tijdens rellen op het strand in Hoek van Holland, 5 jaar geleden, krijgen een schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat zij recht hebben op een basisbedrag van 3500 euro smartengeld. Zes agenten krijgen nog eens 2100 euro omdat ze last hebben van een post traumatisch stress stoornis.

Gangbaarheid

• Het woord basisbedrag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.