basiscursus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: basiscursus (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ba·sis·cur·sus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van basis en cursus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basiscursus | basiscursussen |
verkleinwoord | basiscursusje | basiscursusjes |
Zelfstandig naamwoord
de basiscursus m
- (onderwijs) een lesprogramma om de beginselen van iets te leren
- CODE Plus is een basiscursus Nederlands voor hogeropgeleide anderstalige studenten.
Gangbaarheid
- Het woord basiscursus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.