fundament
Uiterlijk
- fun·da·ment
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grondslag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fundament | fundamenten |
verkleinwoord | fundamentje | fundamentjes |
het fundament o
- de basis waarop een huis wordt gebouwd
- Het fundament was verzakt dus kwamen er diverse scheuren in de muren.
- de basis waarop verder gewerkt kan worden
- Het fundament is gelegd door hier de uitgangspunten van deze opdracht te bespreken.
- Net als zijn geestverwant Poetin in Rusland een kwart eeuw geleden deed, legt president Trump nu een fundament onder de kleptocratische maffiastaat die hij voor de VS voor ogen heeft.[2]
- Het woord fundament staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fundament" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fundament" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.nrc.nl (16 apr 2025)
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %