zever
Uiterlijk
- ze·ver
- In de betekenis van ‘kwijl’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- afgeleid van zeef (stam van het werkwoord zeven) met het achtervoegsel -er [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | zever | zevers |
| verkleinwoord | zevertje | zevertjes |
de zever m
- (informeel), (pejoratief) iemand die schier eindeloos over onbelangrijke details blijft praten [3]
- Ik krijg echt die kriebels van die zever!
- speeksel, kwijl [4]
- De zever liep langs zijn kin.
- (informeel) flauwekul, kletspraat
- Dit is toch alleen maar zever.
- (informeel) gedoe, problemen
- Je krijgt daar straks een hoop zever mee.
- [3] gekheid, nonsens, onzin, zottenpraat
| vervoeging van |
|---|
| zeveren |
zever
- Het woord zever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zever" herkend door:
| 83 % | van de Nederlanders; |
| 98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "zever" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zever op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Pejoratief in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 83 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %