stuk: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
vert +non
Regel 5: Regel 5:
{{-syll-}}
{{-syll-}}
*stuk
*stuk
{{-nlnoun-|{{pn}}|{{pn}}ken, stuks|{{pn}}je|{{pn}}jes}}
{{-nlnoun-|stuk|stukken<br />stuks|stukje|stukjes}}
{{-noun-|nld}}
{{-noun-|nld}}
'''{{pn}}''' {{n}}
'''{{pn}}''' {{n}}
Regel 32: Regel 32:
{{bijv-1|We hadden '''{{pn}}''' en een driekaart, samen veertig roem.}}
{{bijv-1|We hadden '''{{pn}}''' en een driekaart, samen veertig roem.}}
{{-syn-}}
{{-syn-}}
*[1] [bestanddeel]], [[brokstuk]], [[brok]], [[component]], [[element]], [[fragment]], [[homp]], [[part]], [[plak]], [[scherf]], [[schijf]]
*[1] [[bestanddeel]], [[brokstuk]], [[brok]], [[component]], [[element]], [[fragment]], [[homp]], [[part]], [[plak]], [[scherf]], [[schijf]]
*[2] [[beeldhouwwerk]], [[opus]], [[werk]]
*[2] [[beeldhouwwerk]], [[opus]], [[werk]]
*[3] [[artikel]], [[eenheid]], [[unit]],
*[3] [[artikel]], [[eenheid]], [[unit]],
Regel 41: Regel 41:
*[1] [[geheel]], [[heel]], [[totaal]], [[alle]], [[alles]]
*[1] [[geheel]], [[heel]], [[totaal]], [[alle]], [[alles]]
{{-hypo-}}
{{-hypo-}}
*[1] onderdeel, onderverdeling
*[1]: onderdeel, onderverdeling
{{-hypo-}}
{{-hypo-}}
{{((}}
{{((}}
Regel 96: Regel 96:
{{-drv-}}
{{-drv-}}
*[[biefstuksaus]], [[biefstukzwam]], [[spruitstukpakking]], [[stukbreken]], [[stukprijs]]
*[[biefstuksaus]], [[biefstukzwam]], [[spruitstukpakking]], [[stukbreken]], [[stukprijs]]

{{-expr-}}
{{-expr-}}
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}}
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}}
Regel 105: Regel 104:
*{{fra}}: {{trad|fr|pièce}}, {{trad|fr|morceau}}
*{{fra}}: {{trad|fr|pièce}}, {{trad|fr|morceau}}
{{trans-mid}}
{{trans-mid}}
*{{non}}: ''(een afgesneden stuk)'' {{trad|non|afsnið}} {{n}}
*{{spa}}: {{trad|es|pieza}} {{f}}, {{trad|es|trozo}} {{m}}
*{{spa}}: {{trad|es|pieza}} {{f}}, {{trad|es|trozo}} {{m}}
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}

Versie van 25 aug 2012 17:26

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuk
enkelvoud meervoud
naamwoord stuk stukken
stuks
verkleinwoord stukje stukjes

Zelfstandig naamwoord

stuk o

  1. deel, gedeelte, onderdeel van een geheel
    • De prachtige vaas viel in vele stukken op de vloer. 
    • Van wie is dat stuk speelgoed? 
    • Zodra ook dat stuk geschut is opgesteld, is de batterij compleet. 
  2. (kunst) een afgerond product van nijverheid of kunst
    • Dit stuk is als blijspel niet erg geslaagd. 
    • We moeten dat andere stuk ook nog repeteren. 
  3. (handel) één als teleenheid
    • Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks. 
    • Die appels kosten € 0,50 per stuk 
    • Op de veemarkt kocht de boer drie stuks vee. 
  4. een onbepaalde hoeveelheid of maat
    • Kom, we lopen nog een stukje. 
    • Ik zoek nog een stuk gordijnstof. 
    • Daarmee is dat lemma stukken beter geworden. 
  5. document, oorkonde
    • Uit de stukken bleek daar niets van. 
  6. opstel, artikel
    • Hij heeft een stukje voor de krant geschreven. 
  7. (informeel) een aantrekkelijk persoon (man of vrouw)
    • Wat een stuk is dat zeg! 
  8. (kaartspel) de combinatie troef koning en troef vrouw bij klaverjassen
    • We hadden stuk en een driekaart, samen veertig roem. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • [1]: onderdeel, onderverdeling
Hyponiemen

=

=

=

=

Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: stuk voor stuk
allemaal, zonder uitzondering
  • [4]: een stuk in de kraag gedronken hebben
veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)
Vertalingen
stellend
onverbogen stuk
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

stuk

  1. kapot, gebroken
    • Die vaas is stuk. 
  2. defect
    • Zijn computer was stuk. 
Vertalingen


Bijwoord

stuk

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord in stukken gebroken
    • stukslaan: Het schip sloeg stuk op de rotsen.