schijf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schijf
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘platrond voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands scīve ‘schijf, platrond voorwerp’, ontwikkeld uit Oergermaans *skībō-, wijzend met grammatische wisseling op Indo-Europees *sk(e)ip-, labiaaluitbreiding van *skeh₂i- ‘splijten’ (zie verder scheiden).[2] Evenals Nederduits Schiev, Duits Scheibe, Fries skiif en Zweeds skiva, alle ‘platrond voorwerp, schijf’.[2] Verwantschap met scheef (zn.) en schever(steen).
enkelvoud meervoud
naamwoord schijf schijven
verkleinwoord schijfje schijfjes

Zelfstandig naamwoord

schijf v/m

  1. een plat en rond voorwerp (discus)
  2. (voeding) afgesneden plak van een of andere stof (filet, moot, plak, snee)
  3. (informatica) opslagmedium
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen