tand
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tand
Woordherkomst en -opbouw
- (erfwoord) via Middelnederlands tant van Oudnederlands tant, in de betekenis van ‘uitsteeksel in kaak om mee te bijten’ aangetroffen vanaf de 10e eeuw [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tand | tanden |
verkleinwoord | tandje | tandjes |
Zelfstandig naamwoord
tand m
- (anatomie) (zoötomie) harde en wittige gecalcificeerde structuur in de mond van mensen en veel dieren, hoofdzakelijk gebruikt voor het kauwen van eten
- Heb jij gaatjes in je tanden?
- Ik had geen tand meer in mijn mond.
- (techniek) een uit een reeks meestal hoekige of scherpe uitsteeksels aan bepaalde voorwerpen, zoals zagen of tandwielen
- De tanden van een zaag.
- ▸ Vraag het aan Gentenaar Geert Claus, uitbater van frituur Emily’s, hoe zwaar het is. Hij legt de laatste meters te voet af, met de fiets aan de hand. ‘Een paar tandjes te weinig, een paar kilootjes te veel.’[3]
Synoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
De verwoesting waar alle voorwerpen op den duur onder lijden.
zich heel erg fel verdedigen
erg moedig zijn in het geven van een mening/ Bazig zijn
op strenge manier ondervragen (oorspronkelijk: de leeftijd en gezondheid van paarden onderzoeken)
extra je best doen
niet weten wat je moet zeggen/ergens versteld van staan
met tegenzin eten, kieskauwen
Zich bedwingen om zijn gevoelens niet te tonen.
van allerlei soorten wapens voorzien zijn
zo gauw iets verdiend is het meteen weer uitgeven
zich zich heftig verzetten en er alles aan doen om het niet te laten doorgaan
Zich intensief met iets bezig (gaan) houden.
Ondanks alle inspanning iets niet bereiken.
|
Vertalingen
1. hard wit voorwerp in de mond
|
|
2. scherp uitsteeksel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tanden |
tand
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tanden
- Ik tand.
- gebiedende wijs van tanden
- Tand!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tanden
- Tand je?
Gangbaarheid
- Het woord tand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tand" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Tand (mens) op Wikipedia
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tand op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron
Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant - ↑ Reformatorisch Dagblad 05-04-2013 Aanpak zwart geld speerpunt voor Weekers
- ↑ De Standaard 05/06/2018 om 19:07 door rdc Vlaanderen schakelt imams in voor deradicalisering ex-gedetineerden
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Zweeds
Uitspraak
Woordafbreking
- tand
Zelfstandig naamwoord
tand g
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tand | tanden | tänder | tänderna |
genitief | tand | tanden | tänder | tänderna |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Zoötomie in het Nederlands
- Techniek in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Zweeds
- Woorden in het Zweeds van lengte 4
- Woorden in het Zweeds met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Zweeds