tandwiel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·wiel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandwiel tandwielen
verkleinwoord tandwieltje tandwieltjes

Zelfstandig naamwoord

tandwiel o

  1. een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
    • Dit mechaniek bestaat uit een aantal tandwielen. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be