tandwiel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tand·wiel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en wiel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandwiel | tandwielen |
verkleinwoord | tandwieltje | tandwieltjes |
Zelfstandig naamwoord
tandwiel o
- een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
- Dit mechaniek bestaat uit een aantal tandwielen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
Gangbaarheid
- Het woord tandwiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tandwiel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %