tandenschuier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. tandenschuier
Uitspraak
Woordafbreking
  • tan·den·schui·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandenschuier tandenschuiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tandenschuierm

  1. (Suriname) borsteltje om het gebit schoon te poetsen
    • In de bundel die hing over tante Nolda's schouder waren schoolkleren, huiskleren, jockeys en een paar slippers. Ook een pyjama, baddoek, tandenschuier en doosje zeep, want ik ging om te blijven. [2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen