tanden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tan·den
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van tand met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tanden
tandde
getand
zwak -d volledig

Werkwoord

tanden [1] [2] [3]

  1. overgankelijk van tanden voorzien
  2. overgankelijk (een zaag) scherpen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de tandenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tand
Uitdrukkingen en gezegden
  • Met lange tanden eten.
geen honger hebben, ziek zijn
  • Tot de tanden gewapend zijn.
extreem bewapend zijn

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Meer informatie