tandvlees

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

tandvlees en tanden
Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·vlees
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandvlees -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het tandvleeso

  1. (tandheelkunde) stevig, met slijmvlies bedekt bindweefsel dat de tandkassen in het kaakbeen omhult en de tandhalzen omgeeft
     Deze indrukwekkende demonstratie van betrokkenheid van de kant van de majordomus had een onverwachte uitwerking op de gevleide dichteres. Ze begon te schateren, waarbij zichtbaar werd hoe haar tanden verankerd waren in de met roze tandvlees overtrokken mandibula van haar schedel. Het was bijna angstaanjagend hoe grappig zij de goedbedoelde declamatie van haar eigen meesterwerk achtte.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be